Consortium on Individual Development

Nieuws

Taal en het jonge brein

Dertig jonge Utrechtse wetenschappers ontvangen van NWO een Veni-subsidie: maximaal 250.000 euro, waarmee ze gedurende drie jaar een eigen onderzoek kunnen uitvoeren. Twee van hen, dr. Ao Chen en dr. Sita ter Haar, richten zich op spraak- en taalstoornissen bij kinderen. Waarom leren de meeste baby’s zonder problemen taal, terwijl andere bijvoorbeeld dyslexie ontwikkelen?

Wat gebeurt er in een dyslectisch brein?

Lezende kinderenDr. Ao Chen onderzoekt in het Babylab hoe kinderen fonemen en woorden leren. Fonemen? Chen: ‘Dat zijn de klanken waarmee woorden zich in betekenis van elkaar onderscheiden. Bijvoorbeeld de ‘e’ en de ‘a’ klank in de woorden pen en pan, maar het kan ook een medeklinker zijn.’ Dyslectische kinderen hebben moeite om woorden ‘op te breken’ in fonemen, waardoor ze klanken en letters niet automatisch met elkaar verbinden: zo ontstaan leesproblemen. De relatie tussen hoe kinderen woorden en fonemen leren is nog niet in kaart gebracht, en is onderdeel van Chens onderzoek.

Bij kinderen van 20 maanden meet ze via EEG-scans hoe hun hersenen reageren als ze fonemen en woorden horen. Bij een deel van de kinderen komt dyslexie voor in de familie, het andere deel heeft geen erfelijke aanleg: ‘We willen de verschillen zien: wat zijn de vroege kenmerken van dyslexie, en hoe kun je die opsporen?’

Ze werkt voor haar onderzoek samen met onder anderen dr. Hugo Schnack, assistent-professor bij het UMC Utrecht Hersencentrum: ‘Hugo werkt met Machine Learning. Computersoftware analyseert en vergelijkt onderzoeksdata en leert op die manier patronen herkennen. Hopelijk  kunnen we daarmee uiteindelijk voorspellen welke kinderen dyslexie zullen ontwikkelen.’

‘Het doel is om straks de diagnose te kunnen stellen ver voordat kinderen kunnen lezen en schrijven. In de toekomst willen we ook kijken hoe we kinderen met dyslexie al in een vroeg stadium goed kunnen helpen. Maar dat is iets voor een volgend onderzoek.’

Zingt elk vogeltje echt zoals het gebekt is?

Zebravinken in gesprek

De ene vogel zingt beter dan de andere. Waarom? Dat onderzoekt dr. Sita ter Haar: ‘Zangvogels leren op dezelfde manier communiceren via geluid als mensen: ze doen hun ouders na. Zebravinken leren liedjes van hun vader, dat lijkt sterk op hoe baby’s leren praten.’

Ter Haar focust bij zebravinken op drie aspecten die hierbij van invloed zijn: slaap, aanleg en ervaring, en de verhouding tussen de linker- en rechterhersenhelft. ‘Er is een verband tussen die drie dingen en hoe zebravinken leren zingen, maar we weten nog niet op welke manier deze eigenschappen een rol spelen.’

Ze bestudeert het gedrag en de hersenen van de vogels terwijl ze liedjes leren in gecontroleerde omstandigheden. Ze luisteren bijvoorbeeld naar een audiofile in plaats van naar hun vader. Zo kun je het leerproces heel precies vastleggen: ‘Sommige vogels reproduceren 100 procent van wat ze horen, andere bijna niets.’ Voor mensenbaby’s geldt hetzelfde: ‘Of je nu van de melkboer bent of uit een intellectueel gezin komt, meestal leer je de taal waaraan je in je jeugd wordt blootgesteld zonder problemen. Maar het gaat niet altijd goed. De vraag is waarom.’

Ter Haar wil haar onderzoek uiteindelijk toespitsen op baby’s. Het doel? Taalontwikkelingsstoornissen eerder herkennen door een beter beeld te krijgen van de oorzaak, zodat je kinderen in een vroeg stadium kunt helpen: ‘Als een kind laat is met praten kan dat ook andere oorzaken hebben, zoals autisme. Die moet je dus eerst uitsluiten.  Daardoor wordt een stoornis vaak pas duidelijk als een kind een jaar of vijf is en al een flinke achterstand heeft.’